Het Netwerk Paradigma: Sociale Formaties in het Informatietijdperk
Felix Stalder, 1998 (Vertaling: Willem Minderhout, 08 January 2000)
Project "TransFormaties"
Homepage ||| Contact
The Rise of the Network Society, The Information Age: Economy, Society and Culture, Vol. I. M. Castells (1996). Cambridge, MA; Oxford, UK: Blackwell, 556 pp., ISBN 1-55786-617-1
The Power of Identity, The Information Age: Economy, Society and Culture, Vol. II. M. Castells (1997). Cambridge, MA; Oxford, UK: Blackwell, 461 pp., ISBN 1-55786-874-3
The End of the Millennium, The Information Age: Economy, Society and Culture, Vol. III. M. Castells (1997). Cambridge, MA; Oxford, UK: Blackwell, 418 pp., ISBN 1-55786-872-7
Manuel Castells' The Information Age: Economy, Society and Culture (1996, 1997 en 1998) heeft een ongekend hoog ambitieniveau: het begrijpelijk maken van de mondiale sociale dynamiek als product van talloze wereldwijde veranderingen.
Het is een interculturele analyse van de voornaamste sociale -, economische - en politieke veranderingen aan het eind van deze eeuw. Het boek is vormgegeven als een raamwerk van samenhangende case studies, groot in aantal en variÎteit ‚ de literatuurlijst alleen al beslaat 120 pagina's ‚ waardoor de lezer bij tijd en wijle overweldigd dreigt te worden.
Het resultaat is niettemin buitengewoon indrukwekkend en zal ongetwijfeld de norm stellen waaraan alle toekomstige verhandelingen over de Informatie Maatschappij zullen worden getoetst. Het is onmisbaar voor iedereen die geÔnteresseerd is in een grand narrative over de hedendaagse samenleving.
Castells' hoofdthese is dat er aan het eind van deze eeuw een nieuwe vorm van kapitalisme is ontstaan: mondiaal van karakter, doelbewust en flexibeler dan enige van zijn voorgangers.
Dit nieuwe kapitalisme wordt wereldwijd uitgedaagd door tal van uiteenlopende sociale bewegingen, die behoudt van culturele identiteit en beheersing van de eigen levenssfeer en de natuurlijke omgeving nastreven.
Dit spanningsveld levert de centrale dynamiek van het Informatie Tijdperk, waarin "onze maatschappijen in toenemende mate gestructureerd worden rond de tegengestelde polen van Het Net en Het Zelf" (1996, p. 3).
Met Het Net doelt Castells op de nieuwe organisatiestructuren die gebaseerd zijn op het wijdverbreide gebruik van de nieuwe, op informatie- en communicatie technologie (ICT), gebaseerde communicatiemedia. Netwerkpatronen zijn karakteristiek voor de meest geavanceerde economische sectoren en bedrijven die in felle concurrentiestrijd gewikkeld zijn, maar ook voor gemeenschappen en sociale bewegingen.
Het Zelf symboliseert de strategieÎn waarmee mensen hun identiteit, die op de proef wordt gesteld door de chaotisch verlopende structurele veranderingen, die de dynamische netwerken in de traditionele sociale en economische levenssfeer teweeg brengen, trachten te bevestigen.
Nieuwe sociale formaties ontstaan rond kern-identiteiten als sekse, religie, etniciteit of nationalisme. Deze identiteiten worden vaak ervaren als biologische of sociale constanten, in tegenstelling tot de snelle veranderingen in het sociale landschap.
Door de wisselwerking tussen Het Net en Het Zelf worden zowel de levensomstandigheden als de menselijke ervaring diepgaand en wereldwijd veranderd.
De trilogie is het resultaat van meer dan tien jaar van onderzoek, dat zowel nieuwe sociale bewegingen en veranderingen in de steden (Castells, 1983; 1989), de ontwikkeling van hightech industrieÎn tot 'technopolissen', clusters van hightech firma's en wetenschappelijke instellingen als Silicon Valley (Castells and Hall, 1994), vergelijkend onderzoek van de snelst ontwikkelende landen van het Verre Oosten (Castells, 1992), als in Rusland uitgevoerd onderzoek voorafgaand aan en na de revolutie en ondergang van de Sovjet Unie in 1991 betreft.
Hij beschrijft de diverse samenhangende mondiale sociale veranderingen die het Informatie Tijdperk tot gevolg hadden en integreert schijnbaar onverenigbare trends in een gedetailleerd analytisch raamwerk.
Vanuit deze brede empirische analyse ontwikkelt Castells zijn theoretische abstracties "als een methode om mijn theoretisch vertoog, dat gebaseerd is op het streven het moeilijk, zo niet onmogelijk te maken iets te beweren dat in de praktijk wordt gelogenstraft door aantoonbare sociale actie, te disciplineren " (1997, p. 3). Mede hierdoor is zijn werk zeer toegankelijk en gevarieerd.
Castells' analyse is gebaseerd op de hypothese dat er sprake is van een nieuwe maatschappij: "Een nieuwe maatschappij onstaat als en wanneer een structurele verandering kan worden waargenomen in de productieverhoudingen, de machtsverhoudingen en in de gepercipieerde verhouding tot de werkelijkheid." (1998, p. 340).
De studie van deze veranderingen vormt de centrale structuur van de trilogie. Het eerste deel concentreert zich voornamelijk op de gewijzigde productieverhoudingen: de mondiale economie, de netwerkonderneming en de veranderende arbeidsverhoudingen.
Het tweede deel behandelt de relatie tussen macht en ervaring, weergegeven binnen het kader van de crisis van de natiestaat in relatie tot mondiale instituties en de daarmee samenhangende crisis van de politieke democratie in relatie tot nieuwe vormen van identiteit.
Het derde deel knoopt een aantal 'losse einden' aan elkaar. Het zijn op zich belangrijke aspecten van de Informatie Maatschappij, maar eerder als gevolg dan als oorzaak. Aan de orde komen onder meer de ondergang van de Sovjet Unie, de groei van de 'vierde wereld' van uitgesloten regio's en sociale groeperingen en de opkomst van een mondiale criminele economie.
.
Castells' theoretische vooronderstellingen
Centraal in het werk staat de door Castells geponeerde dialectische tegenstelling tussen Het Net en Het Zelf. Dit uitgangspunt is gebaseerd op een originele en krachtige combinatie van twee vooronderstellingen.
De eerste vooronderstelling structureert Castells' vertoog over de opkomst van Het Net: de dialectische wisselwerking tussen sociale verhoudingen en technologische innovaties, of, in Castells' terminologie: productiewijzen en ontwikkelingswijzen.
De tweede vooronderstelling ligt ten grondslag aan het belang van Het Zelf: de manier waarop sociale groepen hun identiteit definiÎren is bepalend voor de specifieke vorm die maatschappelijke instituties aannemen: "iedere variant van het identiteitsvormingsproces heeft een andere maatschappelijke structuur tot gevolg." (1997, p. 8).
Het is voor een goed begrip van de trilogie belangrijk om deze theoretische vooronderstellingen nader te beschouwen want ze zijn bepalend voor de wijze waarop Castells zijn onderwerpen selecteert en analyseert.
Sociale ontwikkeling is onafscheidelijk verbonden met veranderingen in de technologische infrastructuur "omdat technologie de maatschappij is en de maatschappij niet begrepen of beschreven kan worden zonder haar technologische gereedschappen" (1996, p. 5).
Castells benadert deze verwevenheid als volgt: Een maatschappij produceert haar goederen en diensten binnen een raamwerk van specifieke sociale relaties - de productiewijze. Sinds de industriÎle revolutie is de dominante productiewijze in Westerse landen het kapitalisme, geÔncorporeerd in tal van historisch en geografisch bepaalde instituties die zich bezighouden met de vorming en de distributie van winst.
De ontwikkelingswijzen zijn op hun beurt "de technologische arrangementen waarbinnen, door middel van arbeid, materie wordt omzet in product De ontwikkelingswijze is bepalend voor de uiteindelijke omvang en kwaliteit van het surplus" (1996, p. 16).
De evolutie van de kapitalistische productiewijze vloeit voort uit concurrentiedwang.
De ontwikkelingswijze evolueert echter volgens een eigen logica en reageert niet automatisch op economische behoeftes.
Technologische innovaties zijn het resultaat van de interactie tussen wetenschappelijke - en technologische uitvindingen en de wijze waarop dit soort ontdekkingen worden geÔntegreerd in het productieproces.
Dit evolutionaire model van twee te onderscheiden 'wijzen' lijkt enigszins op de Marxistische theorie van Althusser, die het onderscheid tussen productierelaties (klassen) en productiekrachten (techniek) introduceerde (Webster 1995, p. 196).
In de onderhavige werken is de Marxistische theorie echter zo verwaterd dat de overblijfselen nauwelijks meer marxistisch te noemen zijn. Deze benaderingswijze stelt Castells wel in staat om niet in de val te lopen van het debat of technologie de sociale ontwikkeling bepaalt, of slechts een gereedschap is in de handen van sociale actoren (Smith and Marx, 1994).
Castells beweert dat technologische ontwikkeling geen directe afspiegeling is van het economische proces omdat het ook door andere factoren wordt beÔnvloed, zoals vernuftigheid en experimenten die buiten de economische sfeer liggen.
De resultaten van technologische innovaties openen nieuwe mogelijkheden die wel of niet kunnen worden ontwikkeld en aangewend. Er is een sterke relatie tussen uitvinding en gebruik, maar er is geen sprake van dat de een de ander bepaalt. De beschuldiging van technologisch determinisme mist derhalve iedere grond (Webster, 1995, pp. 193-214).
De tweede vooronderstelling die aan zijn onderzoek ten grondslag ligt betreft de rol van identiteit in het proces van maatschappelijke ontwikkeling. In tegenstelling tot traditionele Marxisten ziet hij identiteit niet als een effect, in tegendeel: de vorming van identiteit zelf is een dynamische motor bij de totstandkoming van een maatschappij.
Identiteit definieert hij als: "het proces van betekenisvorming op grond van een cultureel kenmerk, of een aantal samenhangende culturele kenmerken, dat/die dominant is/zijn ten opzichte van andere betekenisbronnen" (1997, p. 6).
Hij formuleert de hypothese dat "degene die een collectieve identiteit construeert, bepaalt grotendeels de symbolische inhoud van die identiteit en de betekenis voor hen die zich ermee identificeren of er zich juist tegen afzetten" (1997, p. 7).
Onder invloed van de Franse socioloog Alain Touraine onderkent Castells drie typen van identiteit, die ieder corresponderen met verschillende sociale groeperingen:
1. Legitimerende identiteit: deze wordt gevormd door dominante maatschappelijke krachten met als doel hun overheersing uit te breiden en te rationaliseren ten opzichte van die maatschappij. Legitimerende identiteiten creÎren burgerlijke maatschappijen en hun instituties, gebaseerd op, wat Max Weber noemde, "Rationale Herrschaft".
2. Verzetsidentiteit: wordt geproduceerd door die groeperingen die worden achtergesteld binnen - of uitgesloten door - de logica van de overheersers. Verzetsidentiteit leidt tot de vorming van groeperingen of gemeenschappen om anderszins ondragelijke omstandigheden het hoofd te kunnen bieden.
3. Project identiteit: wordt gecreÎerd door min of meer visionaire bewegingen die zich niet beperken tot het verbeteren van de omstandigheden voor de eigen groep, maar een verandering van de maatschappij als geheel nastreven. Feminisme en de ecologische beweging vallen onder deze categorie (1997, pp. 10-12).
Castells is er in geslaagd om twee theoretische opvattingen te combineren die, in hun meest radicale vorm, elkaar wederzijds uitsluiten. The Information Age is echter geen boek over theorie, maar over "het communiceren van theorie, door de praktijk te analyseren"
(1997, p. 3).
Deze methode stelt hem in staat om een samenhangend betoog te houden dat reikt van de hightech laboratoria van Sillicon Valley tot de lowtech laboratoria in de Colombiaanse jungle, van de mondiale kapitaalmarkten tot psychologische achtergrond van de terroristische aanslag op de metro van Tokio, enzovoort. Zijn analyse komt het best tot zijn recht als hij beide perspectieven (Het Net en Het Zelf) aan de orde kan brengen.
Deel I: The Network Society
In het eerste deel behandelt Castells de structurele aspecten van het Informatie Tijdperk die de Netwerk Samenleving gevormd hebben: de nieuwe organisatiestructuren van de economische kernactiviteiten en de gevolgen daarvan voor de beleving van tijd en ruimte.
Het sinds de zeventiger jaren alom doorgedrongen gebruik computers in combinatie met telecommunicatie (ICT) ligt aan de basis van deze herstructurering
Op grond van een analyse van de naoorlogse geschiedenis van de technologie en een vergelijking met de ontwikkelingspatronen van de IndustriÎle Revolutie concludeert Castells dat ICT een volslagen ander ontwikkelingspad volgt dan eerdere technologieÎn. Hij spreekt van de 'informationele ontwikkelingswijze'; 'een flexibele, alles doordringende en reflexieve in plaats van slechts een additieve ontwikkeling. Het reflexieve karakter van deze technologieÎn bestaat daaruit, dat ieder product tegelijkertijd ook weer grondstof is voor nieuwe producten - informatie - waardoor een permanente versnelling van het innovatieproces ontstaat. Dit zelfversnellende vermogen heeft in ongeveer twintig jaar een nieuwe economische toestand, de informationele (informational) en mondiale (global) economie tot stand gebracht. Deze nieuwe economie is informationeel omdat de concurrentiekracht van de voornaamste spelers (bedrijven, regio's of landen) afhankelijk is van hun vermogen om elektronische informatie te creÎren en te verwerken.
Ze is mondiaal omdat de belangrijkste aspecten, van financiering tot productie, direct - multinationale ondernemingen - of indirect - door middel van netwerken en samenwerkingsverbanden - op een wereldwijde schaal georganiseerd zijn.
Deze nieuwe mondiale economie is meer dan slechts een laag van economische activiteiten boven op het bestaande productieproces. De doelstellingen en waarden die voortvloeien uit de agressieve uitbating van de nieuwe productiviteitsmogelijkheden die de geavanceerde informatietechnologie biedt, bepalen en hervormen alle economische activiteiten.
Bestaande processen worden op een andere voet gereorganiseerd, bijvoorbeeld van nationale naar transnationale productie, of moeten zich herpositioneren ten opzichte van de nieuwe hoogproductieve sectoren.'
Het verschil van de nieuwe economie met de wereldeconomie uit het verleden is dat "het een economie is die in staat is om 'real time' en op een mondiale schaal als een eenheid te werken." (1996, p. 92).
Castells' analyse van de wording van de mondiale economie is buitengewoon vanwege de diepgang waarmee hij beschrijft hoe dit zich afspeelt tussen en binnen verschillende sociale en geografische omgevingen, zoals Latijns Amerika, Afrika en Rusland.
Het mondiale karakter van de economie leidt namelijk geenszins tot een homogenisering van de economische omstandigheden, maar ze wordt in tegendeel gekarakteriseerd "door wederzijdse afhankelijkheid, asymmetrie, regiovorming, toenemende verscheidenheid binnen iedere regio, selectieve toelating, uitsluiting van bepaalde segmenten en, als gevolg van dat alles, een buitengewoon variabele geografische spreiding waarin de historische economische geografie dreigt op te lossen". (1996, p. 106).
De mondiale economie kwam in de zeventiger - en met verhoogde snelheid in de tachtiger jaren voort uit de behoefte de kapitalistische onderneming te herstructureren.
De nieuwe netwerkonderneming wordt niet alleen gekenmerkt door veranderingen in de hiÎrarchische structuur, maar ook door veranderende concurrentiepatronen en samenwerkingsvormen. De netwerkonderneming is "de specifieke ondernemingsvorm waarvan de middelen bepaald worden door de overlapping van segmenten van autonome doelsystemen." (1996, p. 171). (Met deze moeizame zinsconstructie doelt Castells op de functionele specialisatie binnen een netwerk op grond waarvan een bedrijf zowel zijn eigen doel nastreeft, als een middel is voor andere bedrijven om hun doel te bereiken, die op hun beurt weer een middel zijn voor andere bedrijven om hun doel te bereiken, etc.. 'Klassieke' voorbeelden zijn het administratiekantoor, de cateraar, het schoonmaakbedrijf, etc. Hedendaagse vormen van 'outsourcing' vormen de professionele dienstverlening als accountancy en ICTdiensten, die mondiaal worden aangeboden. WM.)
Castells onderzoekt verschillende typen van ondernemingsnetwerken in Japan, Korea en China die volgens hem beter in staat zijn om enkele van de flexibele eigenschappen van de informationele geest te omarmen dan de conventionele westerse bedrijven: "een vluchtige cultuur, een cultuur die met iedere strategische beslissing verandert, een lappendeken van ervaringen en belangen in plaats van een handvest met rechten en plichten" (1996, p. 199).
De herstructurering van westerse bedrijven in netwerkondernemingen resulteerde in nieuwe banen en nieuwe arbeidsomstandigheden: de netwerker en de flexwerker vervangen de voltijdsmedewerker. Castells waarschuwt tegen een overdreven simplificatie als in theorieÎn over het Post-Industrialisme, die mank gaan aan "een Amerikaans etnocentrisme, dat zelfs niet volledig representatief is voor de Amerikaanse ervaring " (1996, p. 221).
Doordat Castells verschillen onderkent - bijvoorbeeld tussen een "diensteneconomie model" (VS, Canada, Engeland) en een "industrieel productiemodel" (Japan, Duitsland) - is hij juist in staat om de gemeenschappelijke trend, individualisering van werk en flexibele en onzekere arbeidsvoorwaarden, scherp uit te werken.
Deze nieuwe arbeidsomstandigheden ontstonden in Westerse bedrijven om de Oost-Aziatische bedrijfsnetwerken het hoofd te kunnen bieden.
Deze netwerken worden echter gekenmerkt door een stabiele werkgelegenheidsstructuur waarbij de gemiddelde werknemer levenslang, op basis van wederzijdse loyaliteit, aan een bedrijf verbonden is. Castells betwijfelt of deze structuur te handhaven is in het licht van de verhevigde mondiale concurrentie en hij voorziet dat dit een bron zal zijn van ernstige sociale problemen en aanpassingsmoeilijkheden, met name in Japan (1998, pp. 229-236).
Het gemeenschappelijke thema dat de diverse patronen van regionale en sectorale veranderingen schraagt is de toepassing van dezelfde informatietechnologie in historisch zeer uiteenlopende bedrijven. Het meest in het oog springende resultaat is het ontstaan van, wat Castells noemt, de space of flows: het geÔntegreerde mondiale netwerk. Dit bestaat uit diverse samenhangende elementen: private netwerken, zoals de financiÎle netwerken, bedrijfsintranetten, semi-openbare, gesloten en publieke -, open netwerken als het internet.
Sociale verbanden worden op basis van deze space of flows opnieuw gedefinieerd.
Volgens Castells bestaat de space of flows uit drie aspecten:
Technologie: de netwerkinfrastructuur.
Plaatsen: de topologie van het netwerk, gevormd door knooppunten en assen ('nodes' en 'hubs'). 'Hubs' worden verbinden het netwerk met bepaalde plaatsen met specifieke sociale en culturele kenmerken. 'Nodes' zijn "plaatsen met strategisch belangrijke functies die resulteren in een reeks activiteiten en organisaties rond de kernfuncties van het netwerk". (1996, p. 413). Het belang van 'hubs' - de productie van strategische functies van het netwerk - en van 'nodes' - het concentreren van beslissingscentra - liggen aan de basis van de dynamiek van 'mondiale steden' ('global cities').
Mensen: Het (relatief) afgesloten biotoop waar men de managementelite aantreft, die macht hebben over de netwerken bestaat uit de - wereldwijd vrijwel identiek vormgegeven - afgeschermde wijken, exclusieve clubs en VIP ruimten op vliegvelden en in hotels. Tezamen vormen deze verspreide, maar onderling verbonden ruimten de fysieke basis van de sociale samenhang van deze nieuwe elite.
De space of flows ('stromenruimte' zal waarschijnlijk Van Dale niet halen. WM) ligt aan de basis van een cultuur van echte virtualiteit (real virtuality). Echte virtualiteit wordt gekarakteriseerd door tijdloze tijd (timeless time) en plaatsloze ruimte ( placeless space). "Timeless time... de dominante vorm van tijdsbeleving in onze samenleving, ontstaat doordat de karakteristieken van het informationele paradigma en de netwerkmaatschappij systematische verstoringen veroorzaken in de volgorde van verschijnselen die binnen die context worden uitgevoerd ." (1996, p. 464).
Voorbeelden van zulke verstoringen zijn de effecten van de wereldwijde financiÎle beroering op lokale gemeenschappen of van een reorganisatie van een multinationaal bedrijf op haar lokale vestigingen.
"De space of flows... lost tijd op door de volgorde van gebeurtenissen te ontregelen en ze gelijktijdig te maken, waardoor de maatschappij in een eeuwig schimmenrijk veranderd " (1996, p. 467).
Kortom, alles kan altijd gebeuren en heel snel en de gevolgen zijn onafhankelijk van de gebeurtenissen op de plaatsen waar de gevolgen merkbaar zijn.
Castells getheoretiseer over de space of flows blijft wat vaag. Als men zijn argumentatie wat verder trekt, zou men kunnen zeggen dat binaire ruimte en binaire tijd de onderscheidende karaktertrekken van de space of flows zijn. Binaire tijd drukt geen volgordelijkheid uit maar kent maar twee hoedanigheden: aanwezigheid en afwezigheid. Nu of nooit.
De space of flows is het domein van het nu. Wat er niet is, moet uit de buitenwereld geÔmporteerd worden, het verschijnt dan plotseling. Volgorde is willekeurig in de space of flows en ontregelt gebeurtenissen die in de fysieke wereld binnen een chronologie gevangen zijn. Binaire ruimte is vergelijkbaar. Ook dit kent slechts twee hoedanigheden: geen afstand (binnen het netwerk) of oneindig ver (buiten het netwerk), hier of nergens.
Bijvoorbeeld: als je iets zoekt op het internet is alleen de aanwezigheid van belang, niet de locatie. Alles wat on line is, is onmiddellijk toegankelijk: het is hier, zonder afstand. Alles dat zich buiten het netwerk bevindt is onbereikbaar ver, volslagen ontoegankelijk tot iemand het plotseling on line plaatst.
Castells' aandacht gaat uit naar de ontwikkelingen op het raakvlak van de space of flows met de fysieke wereld. De mondiale economie concentreert zich in een relatief klein aantal plaatsen als Sillicon Valley, Wall Street en de ontwikkelingszones in het zuiden van China, naar mate de kernactiviteiten zich richten op het verwerken van immateriÎle, niet plaatsgebonden informatie. De samenhang van de space of flows met de fysieke wereld is echter minder en minder historisch bepaald.
In The Informational City (1989) verwoordt hij deze relatie zeer duidelijk: "Terwijl organisaties in plaatsen gelokaliseerd zijn en hun onderdelen plaatsafhankelijk zijn, is de organisatorische logica niet plaatsgebonden, maar gebonden aan de space of flows, die karakeristiek is voor organisatienetwerken. Deze flows zijn op een bepaalde wijze gestructureerd. Ze ontwikkelen zich in een richting, die zowel door de hiÎrarchische aansturing van de organisatie, als door de materiele karakteristieken van de ICT infrastructuur bepaald wordt. Hoe afhankelijker organisaties zijn van flows en netwerken, des te minder ze beÔnvloed worden vanuit de sociale context van de vestigingsplaats. Dit leidt tot een groeiende onafhankelijkheid van de bedrijfslogica ten opzichte van de maatschappelijke logica." (1989, pp. 169-170).
Meer en meer wordt macht in de duistere space of flows geconcentreerd, waar "de macht van de flows de overhand krijgt op de flows van de macht" (1996, p. 469). De space of flows is een uitdrukking van de dominante sociale logica van de Netwerk Maatschappij.
FinanciÎle markten, bijvoorbeeld, hebben zich al zo ingesteld op de nieuwe economie dat "alle andere (economische) activiteiten, (met uitzondering van die van de achterblijvende overheid) voornamelijk de basis zijn om het noodzakelijke surplus te vormen om in de mondiale flows te investeren, danwel het resultaat zijn van investeringen die uit deze financiÎle flows voortvloeien." (1996, p. 472).
Terwijl de dominante sociale logica gevormd wordt door de echte virtualiteit van de space of flows, leven mensen in de fysieke wereld, de space of places.
Deze "toestand van permanente schizofrenie", waar twee verschillende ruimtelijke- en tijdslogica met elkaar in botsing komen, veroorzaakt enorme beroeringen in culturen overal ter wereld. Mensen verliezen hun gevoel van eigenwaarde ("sense of Self'") en proberen nieuwe manieren te vinden om hun identiteit te herstellen.
The Power of Identity
De spanning tussen de sociale instituties die geschraagd worden door tanende traditionele identiteiten en nieuwe, opkomende identiteiten is het onderwerp van het tweede deel.
Het in felheid groeiende verzet tegen de space of flows en het ontwikkelen van alternatieven ervoor holt de legitimiteit van de instituties van de politieke democratie uit.
Drie voorbeelden van verzetsidentiteit, gekozen vanwege hun ver uiteenlopende verschillen in omstandigheden en doelstellingen, worden aan een minutieus onderzoek onderworpen: de Mexicaanse Zapatistas, De Amerikaanse Militia groeperingen en de Japanse Aum Shinrikyo (de groep die een gifgas aanval op de metro van Tokio uitvoerde op 20 maart 1995). Iedere groep wordt getekend door de historisch bepaalde eigenschappen van de achterban en door de bedreigingen die deze ontwaart in het eigen sociale landschap, "ze dagen allen de hedendaagse processen van mondialisering uit, ten faveure van hun zelf geconstrueerde identiteiten, soms pretenderen ze het landsbelang te representeren (US Militia), of zelfs het belang van de mensheid (Aum Shinrikyo)" (1997, p. 109).
Project identiteit wordt geformuleerd door belangrijke pro-actieve bewegingen als de milieubeweging, het feminisme en de homobeweging. De laatste twee zijn geconstrueerd rond de laatste loodjes van het patriarchaat. Ze representeren het tegenstrijdige en wederkerige karakter van identiteitsvorming. Het mogelijke einde van het patriarchaat opent niet alleen nieuwe perspectieven op zelfbestemming, maar roept tegelijkertijd ook sterke reacties op om dat wat als bedreigd wordt ervaren te beschermen. Castells benadrukt t dat er "geen gedetermineerde richting is in de geschiedenis. Een fundamentalistische restauratie van het patriarchaat op basis van het Goddelijk recht zou best het proces van ondermijning van het patriarchaat, als ongewild bijproduct van het informationalisme en bewust nagestreefd door culturele sociale bewegingen, in haar tegendeel doen verkeren. " (1997, p. 242).
De klassieke verpersoonlijking van legitimerende identiteit, de natiestaat, verliest zijn macht, "hoewel - en dat is essentieel - niet zijn invloed." (1997, p. 243).
Het verlies van macht vloeit voort uit een verlies van soevereiniteit, die weer het gevolg is van de mondialisering van economische kernactiviteiten, van de media, communicatie en - niet te onderschatten - de mondialisering van misdaad en rechtshandhaving.
Het meest in het oog springende voorbeeld van het verlies aan soevereiniteit bieden de geld- en valutamarkten, die sinds het einde van de tachtiger jaren volledig aan de macht van de centrale banken zijn ontsnapt. Deze markten verbinden nationale valuta met elkaar en leggen een financiÎle co–rdinatie op, die nationale overheden belet een zelfstandige economische politiek te voeren. Walter Wriston, voormalig CEO van de CitiBank verwoordde dit in zijn enthousiasme alsvolgt: "De wereldmarkt heeft iets tot stand gebracht dat overeenkomt met een gigantische stemmachine die voortdurend de rekening opmaakt van wat de wereld denkt over de diplomatieke -, fiscale - en monetaire politiek van een regering. Die mening komt onmiddellijk tot uiting in de marktwaarde van de nationale valuta " (Wriston, 1992, p. 9). Manuel Castells noemt dit "tot handelswaar geworden democratie van het winstbejag" (1996, p. 472).
Mondialisering heeft de verzorgingsmaatschappij dubbel in de verdrukking gebracht. Niet alleen zijn de nationale budgetten, afgedwongen door de mondiale financiÎle markten krapper, maar tegelijkertijd zijn mondiale bedrijven meer en meer in staat gebruik te maken van kostenverschillen in sociale voorzieningen en andere maatschappelijke standaarden.
Dit leidt er toe dat "verzorgingsstaten worden teruggebracht tot een, in een neerwaartse spiraal gevangen, kleinste gemene deler" (1997, p. 254).
Desalniettemin blijft de natiestaat van doorslaggevend belang omdat het nog steeds het enige legitieme lichaam is, waarop multilaterale arrangementen kunnen worden gebaseerd om de groeiende mondiale problemen het hoofd te kunnen bieden.
Deze positie is echter niet zonder problemen. De vergrote druk op de natiestaat om op het internationale vlak besluiten af te dwingen, vermindert haar geloofwaardigheid op het terrein van de binnenlandse politiek, doordat die binnen een steeds benauwender netwerk van mondiale verdagen gevangen zit.
Het resultaat is een crisis van de politieke democratie. De natiestaat verliest de capaciteit om de eigen achterban in de maatschappij te integreren, zoals dat voorheen met behulp van collectieve verzorgingsarrangementen mogelijk was. Tezelfdertijd verdwijnt het politieke proces in een toenemend abstracte arena van internationale organisaties. De traditionele democratische instituties zitten in een fundamentele tegenstelling gevangen. "Hoe meer de staat gemeenschapszin benadrukt, des te minder effectief wordt hij, als medemachthebber, in het mondiale systeem van gedeelde macht. Hoe beter de staat presteert op het mondiale niveau, des te minder kan hij de lokale achterban vertegenwoordigen " (1997, p. 308).
Hoe groter de afstand wordt tussen de natiestaat en zijn burgers, des te groter wordt de behoefte aan alternatieve bronnen van identiteit. Gevangen tussen de groeiende roep om uiteenlopende, vaak tegenstrijdige, identiteiten en de noodzaak om zich op mondiaal terrein te bewegen, verliezen de traditionele democratische instituties - de civil society - aan betekenis en aan inhoud: ze verliezen hun identiteit.
De macht van de politieke democratie, ironisch genoeg juist op het moment dat ze vrijwel mondiaal omarmd wordt, lijkt onafwendbaar weg te ebben.
Castells hoopt dat sociale bewegingen er in slagen om nieuwe vormen van identiteit en democratie te ontwikkelen, die de verbinding kunnen verbreken tussen de natie - de verschaffer van identiteit - en de staat - het besluitvormingsapparaat - twee concepten die pas in de moderne tijd met elkaar verweven raakten.
The End of the Millennium
De verschijnselen die in het laatste deel worden behandeld vertonen minder samenhang dan die in de eerste twee delen. Ze vormen een nogal ongelijksoortige mix van belangrijke gebeurtenissen en trends die niet eenvoudig zijn in te passen in de concepten van Het Net en Het Zelf. De onttakeling van de Sovjet Unie is nogal ongemakkelijk geperst in een verhaal dat zich richt op het begin van een nieuw tijdperk, in plaats van het einde van het oude.
De val van de Sovjet Unie doet dienst als casestudy naar de onsuccesvolle herstructurering na de dubbele crisis van kapitalisme en statisme die zich begin jaren zeventig voordeed:
"Er gebeurde 'iets' in de zeventiger jaren dat de technologische achterstand van de Sovjet Unie veroorzaakte. Maar dit 'iets' speelde zich niet af in de Sovjet Unie, maar in de ontwikkelde kapitalistische landen " (1998, p. 28).
Het Westen, met name de Verenigde Staten, was, dankzij zijn flexibele sociale vormgeving, in staat de mogelijkheden van nieuwe informatietechnologie uit te buiten en voortvarend om te schakelen van een industriÎle naar een informationele productiewijze (Castells, 1996).
De Sovjet Unie, daarentegen, had te kampen met een organisatorische scheiding tussen onderzoek en productie, een negatieve houding ten opzichte van innovatie en een scherpe controle op de media en was daardoor niet in staat om profijt te hebben van de resultaten van eigen onderzoek en eigen technologie en ook niet van de geÔmporteerde technologie, waarvan de SU overigens steeds afhankelijker werd.
Vanaf het moment dat, onder Gorbatsjov, de vrijheid om te communiceren toenam, werd duidelijk dat er zich in stilte een enorme verwijdering had voltrokken tussen de bevolking en de dominante identiteit creÎrende instituties en hun ideologie.
Mensen bevonden zich plotseling in een vacu¸m en zochten nieuwe oriÎntatiepunten.
Castells trekt hieruit de gevolgtrekking dat "de onbekwaamheid van het Sovjet-statisme om zich aan te passen aan de technologische en economische omstandigheden van de informatie maatschappij was de voornaamste onderliggende oorzaak van de crisis van het Sovjetsysteem, maar het was de opleving van de nationale identiteit, historisch geworteld of om politieke redenen heruitgevonden, die de Sovjetstaat als eerste uitdaagde en uiteindelijk vernietigde. (1998, p. 38). Dit proces resulteerde erin dat grote delen van deze voormalige militaire en economische supermacht onderdeel werden van de groeiende vierde wereld.
"De opkomst van het informationalisme aan het einde van dit millennium is vervlochten met toenemende ongelijkheid en sociale uitsluiting op een mondiale schaal." (1998, p. 70). Castells traceert het verschijnsel sociale uitsluiting binnen verschillende sociale en geografische contexten en concludeert dat "de evolutie van ongelijkheid binnen landen afzonderlijk varieert, maar de toename van armoede, met name van extreme armoede, lijkt een wereldwijd verschijnsel te zijn " (1998, p. 81).
Sociale uitsluiting is soepel gedefinieerd als het gebrek aan mogelijkheden van individuen of groepen om toegang te krijgen tot de middelen om een zinvol bestaan te leiden. Dit stelt Castells in staat om de erfenis van de koloniale geschiedenis van Afrika te verbinden met de uitbuiting van kinderen op verschillende plaatsen in de wereld en de uitsluiting van minderheidsgroepen en bepaalde regio's in de VS. Hoewel de historische achtergrond van deze voorbeelden van sociale uitsluiting wisselt, vormen ze toch een eenheid, de vierde wereld, omdat ze allen het Informatie Tijdperk betraden in een positie van uitsluiting, die door de dynamische en structurele ontwikkelingen van het informationalisme verder versterkt wordt. In de VS, bijvoorbeeld, "heeft de opkomst van de space of flows, die gebruik maakt van telecommunicatie en transport om belangrijke plaatsen op een bewuste wijze met elkaar te verbinden, geleid tot een herstructurering van grootstedelijke gebieden rond een selectie van verbindingen met strategisch gevestigde activiteiten, waarbij ongewenste gebieden, aan zich zelf overgeleverd, links blijven liggen." (1998, p. 144).
Deze ontwikkeling was reeds lang voor de opkomst van de netwerkmaatschappij in gang gezet. De mogelijkheid om gebieden, die als waardeloos beschouwd worden, effectief uit te schakelen is echter nieuw. De dominante sociale logica, verankerd in de space of flows, heeft black holes binnen het informationele kapitalisme gecreÎerd: regio's waar men normaal gesproken niet aan lijden en ontbering kan ontsnappen.
Niet alle bewoners van de vierde wereld laten zich echter even eenvoudig uitsluiten. Sommigen hebben een perverse verbinding met de welvarende centra opgebouwd, op basis van de mondiale criminele economie. Misdaad is zo oud als de mensheid, maar het mondiale karakter is nieuw. Traditionele, lokaal gewortelde, criminele organisaties als de Siciliaanse Mafia of de Chinese Triades maken gebruik van technologische en organisatorische mogelijkheden van ICT. Ze organiseren mondiale netwerken, waarvan ook nieuwkomers als de Colombiaanse kartels en de Russische Mafia deel uitmaken.
Wereldwijd verschepen ze illegale goederen, drugs, wapens, nucleair materiaal, illegale immigranten, vrouwen, kinderen en lichaamsdelen. Daarnaast verlenen ze illegale diensten als contractmoord, chantage, afpersing en ontvoering. Al deze activiteiten komen bij elkaar in het jaarlijkse witwassen van 750 miljard dollar in de mondiale financiÎle markten (schatting voor 1994. Castells, 1997, p. 260).
Het bestaan van een schaduw economie is ook niet nieuw. Nieuw is dat deze schaduweconomie in alle aspecten van de legale economie en de staatsinstellingen doordringt.
De vuren van de mondiale financiÎle markten zijn hoog opgestookt door avontuurlijke investeringsmogelijkheden buiten de grenzen van de wet. Castells meent dat "vanwege zijn vluchtigheid en risicozoekend gedrag volgt en versterkt het criminele kapitaal speculatiegolven in financiÎle markten. Het is zo een belangrijke bron van instabiliteit van de internationale geld- en kapitaalmarkten geworden" (1998, p. 201).
Onder meer de Japanse -, Russische - Italiaanse - en Colombiaanse maatschappij zijn tot in het merg aangetast door de georganiseerde misdaad. De politieke processen worden door onversneden geweld beÔnvloed, bijvoorbeeld door het doden van onderzoeksrechters in ItaliÎ, maar ook op subtielere manieren als omkoping.
De mondiale criminele economie is er bij uitstek in geslaagd de twee centrale aspecten van het Informatie Tijdperk - Het Net en Het Zelf - te combineren. Gefundeerd op sterke lokale identiteiten, op gewelddadig wijze gevestigd en gehandhaafd, hebben ze een flexibel mondiaal netwerk van snel wijzigende strategische allianties opgebouwd om iedere kans die zich aandient uit te buiten. Castells meent dat "criminele netwerken waarschijnlijk vooroplopen bij multinationale ondernemingen in hun doorslaggevende vaardigheid om culturele identiteit en mondiaal zaken doen te combineren" (1998, p. 204).
De dominantie van de Westerse culturele centra wordt niet alleen door de space of flows, maar ook door de opkomst van informationele economieÎn aan de randen van de Stille Oceaan. Op basis van een diepgaand onderzoek naar de verschillen tussen de landen die zich het snelst ontwikkelen - Korea, Taiwan, Singapore en Hong Kong - poneert Castells het concept van de ontwikkelingsstaat ("developmental state"): een staat die "de bevordering en bestendiging van ontwikkeling tot zijn bestaansrecht verklaard heeft." (1998, p. 270).
Dit wijkt niet af van eerder aangedragen concepten (Castells, 1992) en lijkt alleen maar zijdelings gerelateerd aan het hoofdthema, de dynamische relatie tussen Het Net en Het Zelf.
In het voorbeeld van Japan keert dit thema echter weer terug. De staatsinstellingen en de maatschappij in het algemeen worden om dezelfde redenen als in de Westerse democratieÎn met een crisis geconfronteerd. Na WO II koesterde de Japanse staat vormen van industriÎle ontwikkeling die mondiaal concurrerend waren en tegelijkertijd de traditionele waarden ondersteunden: stabiel, eenvormig, cultureel geÔsoleerd en patriarchaal.
Dit systeem staat sinds de late jaren tachtig tweevoudig onder druk. De Japanse multinationals die zich tot echte mondiale bedrijven ontwikkeld hebben, hebben zich ontworsteld aan de Japanse nationale economie en de daaraan verbonden waarden. Met name de traditionele arbeidsgarantie is sterk op zijn retour. In de samenleving is een culturele verandering gaande, die gekenmerkt wordt door een kritische houding ten opzichte van traditionele gezagsdragers en vooral ten opzichte van de achterstelling van vrouwen.
Deze twee ontwikkelingen, de verspreiding van de logica van de netwerksamenleving en de vorming van nieuwe identiteiten, zetten het systeem onder een toenemende druk.
Hoewel de uitdrukkingsvormen van deze verandering typisch Japans zijn, zijn veel van de karakteristieken niet aan de Japanse geschiedenis, maar aan de algemene drijfveren van het Informatie Tijdperk toe te schrijven.
Castells' beschrijving van de Europese integratie vond ik teleurstellend. Hij beschrijft het proces treffend als een defensief project dat is opgezet rond een gelimiteerd aantal gemeenschappelijke, voornamelijk economische -, belangen van de deelnemende natiestaten.
Castells noemt het nieuwe institutionele arrangement gevormd door de EU een netwerk staat.
Hij definieert de netwerkstaat als "een staat die gekenmerkt wordt door het delen van autoriteit binnen een netwerk (dat wil, in laatste instantie, zeggen: de capaciteit om gelegitimeerd geweld toe te passen )" (1998, p. 332).
Dit is een circulaire definitie, die tevens in tegenspraak is met de feiten. De EU is in haar hele geschiedenis nooit in staat geweest om legitiem geweld te mobiliseren. Een feit dat uiterst dramatisch wordt geÔllustreerd door het falende optreden tijdens de Joegoslavische burgeroorlog. Het vredesverdrag is niet voor niets in Dayton, Ohio ondertekend en niet in Brussel.
ConclusieCastells beweerd dat "twee macro-trends ä het Informatie Tijdperk karakteriseren. De mondialisering van economie, technologie en communicatie en, parallel hieraan, de bevestiging van identiteit als betekenisbron." (1998, p. 311).
Hij onderwerpt de hele wereld aan een nauwkeurig onderzoek om deze trends in kaart te brengen.
Het resultaat is om twee redenen buitengewoon. Ten eerste laat hij de doordringende invloed van deze trends zien binnen een ontstellende verscheidenheid aan sociale, culturele en geografische verbanden. Uit de gedetailleerde analyse van lokale verschijnselen komt het weefsel van het waarlijk planetaire karakter van het heden tevoorschijn. Juist het feit dat er een gemeenschappelijk thema oprijst uit schijnbaar tegenstrijdige verschijnselen maakt van zijn Informatie Tijdperk meer dan zomaar een label. Het is een overtuigend beargumenteerde historische werkelijkheid.
De diepte en culturele gevoeligheid waarmee Castells de aspecten van iedere trend belicht is op zichzelf een belangrijke prestatie.
Ten tweede is het Castells' verdienste dat hij erin geslaagd is beide trends in samenhang in kaart te brengen. Zijn analyse is op zijn interessantst en op zijn origineelst, waar hij bepaalde reeksen van verschijnselen verklaart uit deze wisselwerking. Zijn analyse van de crisis van de politieke democratie, de mondiale criminele economie, Japan en, zij het in mindere mate, de ondergang van de Sovjet Unie zijn ogenblikkelijk klassiek te noemen en openen nieuwe wegen voor theoretisch en empirisch onderzoek.
Deze hoofdstukken bieden ook de beste toegangswegen tot zijn Gargantueske trilogie, omdat ze exemplarisch zijn voor het samenspel van trends die in andere hoofdstukken gedetailleerd worden uitgewerkt.
Zijn methode om te theoretiseren door de praktijk te analyseren heeft een aantal nadelen. De behandeling van verschijnselen die minder goed in de macro-trends zijn in te passen is niet altijd even overtuigend. Zijn politieke analyse van de massamedia is bijzonder onkritisch.
Hij ontwaart slechts hun structurele invloed, als hij beweert "buiten de sfeer van de media is er alleen politieke marginaliteit. Wat er binnen de door de media gedomineerde politieke ruimte gebeurt, wordt echter niet bepaald door de media: het is een open sociaal en politiek proces" (1997, p. 312).
Castells beweert dat de zakelijke belangen van de nieuws media een zekere afstand van het politieke proces garanderen. In het licht van de homogeniteit van de politieke opvattingen binnen de massa media en de reductie van alle politiek tot partijpolitiek, is zijn analyse verrassend schraal. Hier had Castells kunnen profiteren van het werk van Noam Chomsky, wiens werk hij volkomen negeert.
The Information Age trilogie moet, opzijn minst qua ambitie, tot de soort sociologische grand theory in de geest van Daniel Bell, Alain Touraine en Anthony Giddens, die Castells ook herhaaldelijk aanhaalt als zijn belangrijke intellectuele bakens. Hij abstraheert zijn bevindingen echter niet tot overtuigende theorie vergelijkbaar met, bijvoorbeeld, Giddens' Modernity and Self-Identity (1991), waarvan hij wel gebruikt maakt als springplank de ontwikkeling van zijn eigen identiteitsconcept. Castells ontwikkelt verschillende fragmenten voor een grand theory, zoals informational capitalism, de vormende kracht van sociale bewegingen bij de totstandkoming van betekenis, of de developmental state.
Deze elementen zijn echter niet eenvoudig met elkaar in verbinding te brengen en de samenhang van de theorie wordt van tijd tot tijd opgeofferd ten einde de reikwijdte te vergroten. De theoretische gedeelten van het boek zijn soms ondoorzichtig door een taalgebruik waar sociologen berucht om zijn, dit in tegenstelling tot de helderheid van de empirische gedeelten.
Castells munt uit in het in kaart brengen van trends binnen ogenschijnlijke verschillende ontwikkelingen, door de patronen waarin ze zich voordoen te analyseren. Door te wijzen op de conflictpunten in dit samenspel, geeft hij de ruimte aan voor de mogelijkheid en de noodzaak van politieke en sociale actie. Er zijn echter geen recepten voor sociale of politieke acties uit zijn analyse af te leiden. Na bijna 1500 pagina's beÎindigt hij zijn reis met: "Iedere keer dat een intellectueel geprobeerd heeft om deze vraag te beantwoorden en deze oplossing serieus heeft trachten in te voeren, was rampspoed verzekerd ä In de twintigste eeuw hebben filosofen geprobeerd de wereld te veranderen. In de eenentwintigste eeuw is het nodig de wereld opnieuw te interpreteren. Vandaar mijn behoedzaamheid, niet te verwarren met onverschilligheid, met betrekking tot een wereld die ongerust is over zijn eigen belofte" (1998, pp. 358-359).
Aangehaalde literatuur:
Castells, M. 1983. The City and the Grassroots: A Cross-cultural Theory of Urban Social Movements. Berkeley: University of California Press
‚‚‚‚‚. 1989 The Informational City: Information Technology, Economic Restructuring, and the Urban Regional Process. Oxford, UK; Cambridge, MA: Blackwell
‚‚‚‚‚. 1992. Four Asian Tigers With a Dragon Head: A Comparative Analysis of the State, Economy, and Society in the Asian Pacific Rim. pp. 33-70 in Appelbaum, Richard; Henderson, Jeffrey (eds.) States and Development in the Asian Pacific Rim. Newbury Park, London, New Delhi: Sage
‚‚‚‚‚. & Hall, P. 1994. Technopoles of the World: The Makings of 21st Century Industrial Complexes. London: Routledge
Giddens, A. 1991. Modernity and Self-Identity: Self and Society in the Late Modern Age. Stanford, CA: Stanford University Press
Smith, M.R & Marx, L. 1994. Does Technology Drive History? The Dilemma of Technological Determinism. Cambridge, MA; London: MIT Press
Webster, F. 1995 Theories of the Information Society. London; New York: Routledge
Wriston, W. 1992. The Twilight of Sovereignty. How the Information Revolution is Transforming Our World. New York, Toronto: Maxwell Macmillan
08 January 2000
This text has originally been published as:
Stalder, Felix (1998). The Network Paradigm: Social Formations in the Age of Information (Review Essay). The Information Society Vol. 14, No. 4 pp. 301-308Felix Stalder doet promotieonderzoek aan de Faculty of Information Studies aan de University of Toronto en is lid van het McLuhan Program in Culture and Technology. Zijn wetenschappelijke interesse gaat uit naar de relatie tussen sociale en technologische veranderingen, elektronisch geld, digitale identiteit, het publieke domein en privacy en toezicht in cyberspace. Veel van zijn publicaties zijn te vinden op zijn website: http://felix.openflows.org